Scriptie: De Leidse textielhandelaar Daniel van Eijs
Sjoerd Ramackers deed onderzoek naar de ondernemer Daniel van Eijs en ontdekte een verband tussen de Leidse lakennijverheid en slavernij.
Sjoerd transcribeerde voor dit afstudeeronderzoek en als onderdeel van zijn stage bij Museum De Lakenhal meer dan 1300 brieven uit de gedigitaliseerde archieven van Erfgoed Leiden en Omstreken. Hieruit bleek hoe Van Eijs zijn in de textielindustrie verdiende geld investeerde in de plantage-economie. Lees hier zijn verslag:
Tijdens mijn stage bij Museum de Lakenhal kwam ik op het spoor van de Leidse lakenhandelaar Daniel van Eijs (1688-1739). Hij was werkzaam in een periode dat de lakenindustrie ineenstortte. In zijn enorme brievenarchief ging ik opzoek naar Van Eijs’ pogingen om de industrie weer te laten bloeien. In totaal las en transcribeerde ik meer dan 1.300 brieven, die samen een goed beeld van Van Eijs’ activiteiten geven.
De brieven kwamen uit heel Europa. Door staaltjes mee te sturen kreeg Van Eijs te zien welke type en kleur lakens gewild waren. Uit heel Europa kreeg Van Eijs slecht nieuws. In Smyrna verstoorden pestuitbraken de handel en in Sint-Petersburg maakten importtarieven de verkoop van Leidse lakens onmogelijk. Om een beter beeld te krijgen van de situatie op de Europese markten, stuurde Van Eijs zijn boekhouder op reis.
Van Eijs’ boekhouder, Conrad Zellweger, bleef een jaar lang weg. Hij trok langs Duitse en Zwitserse steden, waarna hij Italië aandeed. Nadat hij helemaal was afgedaald naar Sicilië, vertrok Zellweger per schip naar Spanje. Overal waar hij kwam, had hij slecht nieuws voor Van Eijs. Zijn lakens bleken te duur te zijn om te kunnen concurreren met stoffen uit Verviers, Aken en Engeland, al was de kwaliteit nog altijd beter.
Desondanks probeerde Van Eijs van alles om zijn handel te redden. Hij probeerde een nieuwe machine in te voeren, verscheepte in plaats van lakens peper naar Smyrna en deed er alles aan om zijn lakens zo goedkoop mogelijk te produceren. Toch was er geen redden meer aan, de lakenindustrie zou in een nog dieper dal vallen.
Na tien jaar vol met mislukte pogingen, besloot Van Eijs te investeren in plantages in de Nederlandse kolonie Rio de Berbice, ten westen van Suriname. Hij kocht er vier, samen met drie andere familieleden. Gordian Teller, al tien jaar assistent van Van Eijs in de lakenindustrie, kwam als directeur te werken op de plantages. De briefwisseling toont aan hoe groot de betrokkenheid van Van Eijs bij de plantages was, en hoe hij dacht over slavernij.
Van Eijs zag een verschil tussen ‘mensche en slaven’, en was zich bewust dat de plantages alleen konden functioneren met een groot aantal tot slaaf gemaakten. Tussen 1735 en 1737 kocht Teller 108 tot slaaf gemaakten van de WIC. Ook kocht hij een kind en liet hij mensen huwen in de hoop dat zij kinderen voortbrachten, die vervolgens in slavernij op de plantages konden werken. Van Eijs schreef dat de tot slaaf gemaakten met ‘zachtheid’ behandeld moesten worden, omdat zij dan meer zouden opbrengen. In de praktijk was er geen enkele sprake van zachtheid. Velen stierven door verhongering of vluchtten. In 1737 hadden minstens veertig mensen dit lot al ondergaan.
Dit onderzoek toonde aan dat Van Eijs dus eerst probeerde de hoogtijdagen in de lakenindustrie te laten herleven. Toen hij hierin niet slaagde, besloot hij over te stappen naar de plantage-economie. Het onderzoek liet zien hoe direct verbonden Leidenaren waren met de slavernijpraktijken aan de andere kant van de wereld.
Voor een uitgebreider verhaal over de plantages van Daniel van Eijs, zie de website van Museum De Lakenhal: https://www.lakenhal.nl/nl/verhaal/de-plantages-van-lakenhandelaar-daniel-van-eijs
Zie ook het artikel in het Leidsch dagblad
en op de website van de Universiteit Leiden
Figuur 1. Portret van Daniel van Eijs (1709), Martinus de la Court (toegeschreven aan). Collectie Meermansburghof, Leiden.